Nu aan het laden
×

Filips II van Spanje

Filips II van Spanje

Filips II, geboren te Valladolid op 21 mei 1527, was heerser over Castilië en Aragón (samen Spanje), Napels, Sicilië, de Spaanse Nederlanden en Portugal. In elk van deze landen had hij een ander ‘volgnummer’, maar hij staat bekend als Filips II van Spanje, de naam die verwijst naar zijn koningschap over Castilië.

Hij was heerser van het grootste koloniale rijk in de 16e eeuw, het Spaanse Rijk, dat in 1580 Portugal annexeerde, destijds de enige andere koloniale mogendheid. Daardoor had hiij veel geld beschikbaar voor de strijd tegen de islamitische Ottomanen en kon hij zich mengen in de Europese godsdiensttwisten. De Nederlandse Opstand – ook bekend als de Tachtigjarige oorlog, behoort ook tot deze twisten, hoewel daarin ook andere motieven een rol spelen.

Onder zijn bewind bereikte Spanje het hoogtepunt van haar macht, maar Filips zette zijn land op een spoor van economische uitputting en cultureel verval, wat na zijn dood gevolgen zou hebben voor Spanjes status als grote mogendheid.

Sinds Filips’ definitieve vertrek uit de Nederlanden in 1559 was de politieke situatie daar steeds verder verslechterd. Filips kon de aartsbisschop van Mechelen, Granvelle, niet langer handhaven als hoogste raadsheer van de toenmalige landvoogdes, Filips’ halfzuster Margaretha van Parma en riep hem in 1564 voorgoed terug. Hij werd door de Nederlandse edelen en de Staten-Generaal te veel gezien als zetbaas, die namens de koning aan de touwtjes trok, naast de onervaren Margaretha. Het ging de edelen echter niet in de eerste plaats om de persoon Granvelle, maar om de hoge belastingdruk, de inbreuken op de traditionele bevoegdheden van de gewesten en om de al uit de tijd van Karel V daterende anti-ketterse plakkaten. Vooral in Vlaanderen, maar ook in Zeeland en Holland in de Noordelijke Nederlanden had het protestantisme flink wortel geschoten. Filips probeerde in zijn brieven uit het bos van Segovia in oktober 1565 duidelijk te maken dat hoop op verzachting van de anti-ketterse maatregelen ijdel was.

In 1566 werd desondanks het Smeekschrift der Edelen ingediend bij de betrekkelijk populaire landvoogdes, met het verzoek de Inquisitie op te heffen. De circa 200 edelen werden door haar adviseurs weggehoond en uitgemaakt voor ‘gueux’ (bedelaars). Margaretha stemde echter in met een voorlopige opschorting van de activiteiten van de Inquisitie, zodat de edelen handtekeningen konden verzamelen, die dan met het Smeekschrift bij Filips II zelf zouden kunnen worden ingediend. Daar zou het echter nooit van komen. Zodra na tientallen jaren vervolging de repressie in 1566 opgeschort was, braken het doperse en het calvinistische protestantisme door in het publieke leven, in de vorm van massaal bezochte hagenpreken en op gewelddadige wijze in de vorm van de beeldenstorm.

Daarop stuurde Filips II de reeds geduchte hertog van Alva om orde op zaken te stellen. Tegen het keiharde optreden van Alva brak al spoedig fel protest uit. Margaretha van Parma trad zelfs uit protest af en vertrok naar Italië, waarna Alva tot landvoogd werd benoemd. De graven Egmont en Hoorne, twee der voornaamste edelen, werden onthoofd op de markt in Brussel en Willem van Oranje ontsnapte maar net op tijd naar Duitsland, net als vele andere edelen. De combinatie van enerzijds militaire en godsdienstige repressie en anderzijds een verzwaring van de belastingen (de “Tiende penning”), verhardde de tegenstellingen alleen maar; zelfs veel katholieken keerden zich tegen het bewind. Vanaf 1568 was de Nederlandse Opstand een feit en zou uitlopen op de Tachtigjarige Oorlog.

Veldslagen volgden elkaar op in Oosterweel, Heiligerlee en Jemmingen en een Slag op de Zuiderzee met de Watergeuzen. De watergeuzen hadden van Willem van Oranje kaperbrieven gekregen en namen in 1572 Den Briel in. Ook Vlissingen viel in handen van de opstandelingen, die daar een naaste adviseur van Alva in het openbaar ophingen. Een moordpartij in Mechelen door Spaanse troepen in oktober 1572 bracht de Zuidelijke Nederlanden weer enigszins in het gareel, maar gelijksoortige maatregelen in Venlo, Naarden en Zutphen (nov./dec. 1572) hadden het tegengestelde effect in de noordelijke Nederlanden. In 1573 werd Haarlem door de Spanjaarden ingenomen en zwaar gestraft, maar Alkmaar doorstond in dat jaar een beleg. In december van dat jaar werd Alva ontslag verleend als landvoogd, officieel om gezondheidsredenen. Hij had inderdaad een zwakke gezondheid, maar het was wel duidelijk dat zijn missie, orde op zaken stellen, niet gelukt was. Luis de Zúñiga y Requesens werd als opvolger benoemd. Deze slaagde er niet in Leiden in te nemen en nam een wat mildere houding aan, want hij schafte de gehate Tiende Penning af. Zijn houding verhardde echter weer toen de onderhandelingen van Breda mislukten. In maart 1576 overleed De Requesens plotseling.

De strijd in de Nederlanden, de toenemende spanningen met Engeland en de voortdurende invasiedreiging van Ottomaanse zijde legden een forse druk op de staatskas. De komende tientallen jaren zou Spanje enkele malen bankroet worden verklaard. Achterstallige betaling van soldij aan zijn soldaten leidde op 4 november 1576 tot een rampzalige plundering van Antwerpen, die bekend geworden is als de Spaanse Furie.

De anti-Spaanse sentimenten in de Nederlanden werden hierdoor aanzienlijk versterkt, ook onder katholieken. Willem van Oranje kon daardoor op 8 november van dat jaar een groot politiek succes boeken, de Pacificatie van Gent, die zijn ideaal van bestuurlijke eenheid van de Nederlanden op basis van godsdienstvrijheid dichterbij bracht. De nieuwe landvoogd Juan van Oostenrijk, die inmiddels De Requesens was opgevolgd, bereikte een moeizaam compromis met de bij de pacificatie verenigde gewesten in de Unie van Brussel.

De eenheid onder de gewesten en het compromis met de nieuwe landvoogd bleken slechts tijdelijk. Twee jaar later bracht landvoogd Don Juan de opstandige gewesten een verpletterende nederlaag toe in de Slag bij Gembloers. Daarna boekten de resterende opstandige gewesten op 1 augustus 1578 in de Zuidelijke Nederlanden nog een redelijk succes in de slag bij Rijmenam, omdat de Spanjaarden nog steeds wanhopig krap bij kas zaten. Bovendien overleed Juan van Oostenrijk datzelfde jaar op 31-jarige leeftijd. In 1579 vielen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden toch weer uiteen in de protestantse Unie van Utrecht en de katholieke Unie van Atrecht. In dat jaar werd Venlo wederom belegerd. De Opstand had in de Noordelijke Nederlanden inmiddels vaste politieke vorm gekregen, die in 1581 leidde tot het Plakkaat van Verlatinghe, waarmee de noordelijke Staten-Generaal Filips II ‘verlaten’ (afgedankt) verklaarde van zijn macht. Hij werd hiermee ook niet langer erkend als graaf van Holland. Aanvankelijk was het hun bedoeling om de soevereiniteit over te dragen aan de Franse prins François van Anjou en daarmee Frankrijk als bondgenoot te werven, maar dit was geen succes. Zijn katholicisme was moeilijk te aanvaarden en er ontstonden competentiekwesties tussen de Franse prins en de Staten-Generaal. Nadat een “feestelijke intocht” van Anjous troepen in Antwerpen uitliep op de Franse Furie vertrok hij weer (1583).

Filips benoemde na het overlijden van Juan van Oostenrijk een nieuwe landvoogd: de zoon van Margaretha van Parma, Alexander Farnese, die hertog van Parma zou worden. Deze bleek een bekwaam veldheer te zijn die een lange reeks militaire successen tegen de noordelijke Nederlanden boekte. Spanje kreeg in 1580 Portugal en de bijbehorende koloniën in bezit, waardoor het met de Spaanse financiën weer wat beter ging. In 1585 werd de deling van de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden bezegeld door Parma’s inname van Antwerpen en de daarop volgende blokkade door de Noordelijke Nederlanden van de Westerschelde en de massale migratie van protestanten naar het noorden. Willem van Oranje, de inspirator van de Opstand, op wiens hoofd Filips een prijs had gezet, werd in 1584 door Balthasar Gerards vermoord. Daarna zochten de opstandelingen in arren moede aansluiting bij Engeland en gingen zelfs zover dat zij koningin Elizabeth de soevereiniteit over de noordelijke Nederlanden aanboden. Zij was tenminste protestant en was vanaf 1585 ook in oorlog met Spanje. Zij schrok daarvoor terug, want dit zou de oorlog nog verder doen escaleren, terwijl de Nederlandse opstandelingen als bondgenoten niet veel voorstelden. Zij stuurde in 1587 wel haar vertrouweling Robert Dudley, graaf van Leicester, om de leiding te nemen. Hij was dan wel protestant, maar evenals bij Frans van Anjou liep de samenwerking stuk op de machtsvraag. De noordelijke Staten-Generaal konden het dilemma tussen het binnenhalen van een machtige bondgenoot en het verlies van soevereiniteit niet oplossen en gingen dus maar alleen verder; Johan van Oldenbarnevelt werd de politieke leider van de Opstand, de jonge prins Maurits van Oranje de militaire. Een jaar eerder nam Maurits Venlo al onder vuur. In de jaren 1590 maakten prins Maurits en Oldenbarnevelt gebruik van de versnippering van de Spaanse macht (door interventie in de Franse Hugenotenoorlogen) om de oorlog een definitieve wending in hun voordeel te geven. Aan het eind van de 16e eeuw kon Spanje ten noorden van de grote rivieren geen serieuze bedreiging meer voor de Opstand vormen. In 1597 ondernam Maurits wederom een poging om Venlo in te nemen, maar ook deze poging mislukte. Het beleg zou later bekend worden als het Verraad van Venlo.

In 1598, het jaar van zijn dood, tekende Filips II de Akte van Afstand, waarmee hij zijn dochter Isabella van Spanje en haar man groothertog Albrecht van Oostenrijk het landvoogdijschap der Nederlanden als bruidsschat meegaf, hoewel dit in feite slechts de Zuidelijke Nederlanden betrof. Deze Akte was overigens geen afstand van soevereiniteit; de Spaanse koning bleef de bevoegdheid houden opvolgers voor de landvoogd te benoemen.

You cannot copy content of this page