De Kulturkampf was de strijd die de overheid van het pas opgerichte Duitse Rijk onder Otto von Bismarck van 1872 tot 1879 voerde tegen de Katholieke Kerk. De term werd ingevoerd door Rudolf Virchow, een Pruisisch afgevaardigde, omdat het in zijn ogen een strijd was tussen de ‘moderne beschaving’ en het obscurantisme.

De eerste maatregel ging van start in 1871 toen de katholieke afdeling van het Pruisische ministerie van Eredienst werd opgeheven. In 1873 werd het burgerlijk huwelijk verplicht; een echtpaar kon pas daarna kerkelijk trouwen. Ook werden weerspannige priesters en bisschoppen gevangengenomen of het land uitgezet. In juli 1872 werden de jezuïeten uit Pruisen verbannen. Later werden ook andere kloosterorden opgeheven en eveneens het land uitgezet. In 1873 werden de Mei-wetten uitgevaardigd, hetgeen een hoogtepunt in de strijd tegen de Katholieke Kerk betekende. Kandidaat-priesters werden verplicht om voor een periode van ten minste drie jaar aan een Duitse universiteit te studeren.

In 1874 was het Pruisisch gezantschap bij de H. Stoel opgeheven. De politieke leiders (vooral Windthorst) en de kerkleiders (vooral het episcopaat, met voorop Mgr. Ledóchowski van Posen en Gnesen en Mgr. Melchers van Keulen) boden veel weerstand tegen Bismarcks maatregelen, maar Bismarck sloeg hard terug met boetes, gevangenisstraffen en ontheffing van het geestelijk ambt. In 1877 waren er van de twaalf bisschopszetels in Pruisen nog slechts vier bezet.

In 1875 escaleerde de Kulturkampf nogmaals toen paus Pius IX, die een rechtlijnige koers voer, de antikatholieke wetten van Bismarck ongeldig verklaarde en niet bindend voor de Duitse katholieken. Bismarck had aangekondigd dat hij deze strijd tot het bittere eind zou aanhouden (“Wij gaan niet naar Canossa!”) maar moest ervaren dat men in politieke kringen vond dat hij te ver ging.

Toen in 1878 de nieuwe paus Leo XIII een verzoenende houding aannam en Bismarck toenadering zocht tot de katholieken om zijn strijd tegen het socialisme te kunnen doorvoeren, werden de meeste maatregelen geleidelijk teruggedraaid en werkte Bismarck zelfs samen met de katholieken. Bismarck was hiertoe gedwongen omdat hij met de socialistenwet sommige liberalen zodanig van zich had vervreemd (de socialistenwet beperkte de persvrijheid), dat hij nu op de katholieken als partner was aangewezen.

In 1879 werd de minister van onderwijs Adalbert Falk ontslagen. Een aantal maatregelen tot controle van de staat op kerkelijke benoemingen en dergelijke, het verplichte burgerlijk huwelijk en het verbanningsdecreet tegen de jezuïeten bleven echter gehandhaafd.

De diplomatieke betrekkingen tussen Duitsland en het Vaticaan werden in 1882 hersteld en later ontwikkelde Bismarck nog een grote achting voor Leo XIII.

Het gevolg van de kulturkampf was dat diverse katholieke ordes zich in Nederland vestigden. Met name in de regio Venlo treffen we vele van oorsprong Duitse kloosterordes aan die in deze periode net over de grens kwamen wonen om zo aan de strijd te ontsnappen.