Herinneringen aan de oorlog in Venlo

Oktober 1944 – maart 1945, Venlo

Herinneringen van Truus Hewett-Brouwers

Oktober 1944 – maart 1945, Venlo

In oktober 1944 was ik zes jaar. We woonden aan de rand van het stadscentrum van Venlo. Van december ‘44 tot eind januari ‘45 moesten we van de Duitsers tot drie keer toe verder van het centrum vandaan verhuizen. De eerste keer verhuisden we niet meer dan zo’n meter of 75 naar het eind van de straat, waar de nieuwe grens lag. Een papierfabriek, eigendom van de broer van onze buurman die de sleutels in zijn bezit had, werd onze nieuwe verblijfplaats. Deze fabriek lag precies aan de andere kant van onze straat.

Mijn vader, moeder, broertje en ik verbleven daar met vier andere families; ongeveer 25 mensen in totaal, inclusief 15 kinderen van verschillende leeftijd. We sliepen in een soort van bedsteeën, die van balen samengeperst papier gemaakt waren en op grote stapelbedden leken. Op een dag, het was bijna kerst, was het een drukte van belang. Iedereen was in de weer en uit de keuken kwamen heerlijke geuren ons tegemoet. Eenieder had wat ze nog aan voedsel hadden, meegebracht en gebruikte dat om deze kerst speciaal te maken. Het was inderdaad een prachtige dag. We hadden heerlijk eten, zelfs een cake, en er werden kerstliederen gezongen. Iedereen leek gelukkig, tenminste, dat is wat ik mij als zesjarige kan herinneren.

Er is nog een andere ongewone dag die ik niet uit mijn hoofd kan zetten. Onze buurman was gevraagd op het fabriekspaard te passen. Men vermoedde dat ons verblijf van korte duur zou zijn en dus besloten de mannen het arme dier te slachten omdat zij het niet mee konden nemen of achter konden laten om van de honger om te komen. Het was een stille en naargeestige dag. De kinderen werden beziggehouden en verder was er niet veel te doen, totdat de mannen van een erg treurige en onplezierige klus terugkeerden.

Op zekere dag werden we weer bevolen vandaar te vertrekken. Onze groep splitste zich op; onze buurman, zijn vrouw, hun zes kinderen en een Duitse vriend, een vijftienjarige jongen, liepen met ons gezin van vier naar het huis van mijn oma en tante dat zo’n twintig minuten verderop lag richting het platteland. Het huis was niet groot en we sliepen met z’n allen in een kleine, vochtige kelder. In de winter kon je het grondwater in plassen op de vloer zien liggen.

Uiteindelijk moest elk gezin dat nog in het gebied woonde, in opdracht van de Duitsers weer evacueren. We moesten op een aangewezen dag op een bepaald tijdstip klaar zijn. Van tevoren hadden we al met een boer die vlakbij woonde een plan beraamd: We konden bij hem onderdak krijgen. Hij zelf had geen evacuatiebericht gekregen. De Duitsers namen echter geen risico’s en stonden al een paar uur voor het afgesproken tijdstip voor de deur. We konden dus niet ontsnappen en moesten van ons plan afzien. Tot grote ergernis van de soldaat die ons bleef bewaken, hield mijn oma zich ondertussen aan het afgesproken tijdstip en nam de tijd om zich klaar te maken. De andere mensen in ons huis waren druk bezig zoveel mogelijk van het overgebleven voedsel op te eten. Niemand wist immers wanneer de volgende maaltijd zou zijn en waar deze vandaan zou komen. De keukentafel lag vol met lege borden en zelfs lege weckpotten.

Het geduld van de bewaker begon op te raken omdat mijn oma vol bleef houden dat ze nog niet klaar was. Onze buren besloten daarom alvast te vertrekken. Oma verscheen uiteindelijk op het afgesproken tijdstip en we konden met mijn broertje in de kinderwagen, een volgeladen, zelfgemaakte handkar en met mijn tante, die gelukkig nog een fiets bezat, achter aansluiten bij de lange stoet van evacués. We werden geïnstrueerd naar de Duits-Nederlandse grens te lopen, waar een trein ons bij station Kaldenkirchen zou opwachten. Niemand wist waar we daarna naartoe zouden gaan. Na ongeveer dertig minuten lopen kwamen we bij een fabriek aan waar verscheidene gezinnen in de rij vóór ons door de fabriekspoorten geleid werden.

We konden nog net onze buren voor onze ogen zien verdwijnen – het duurde tot na de oorlog voordat we weer wat van hen hoorden en zij uit Friesland terugkeerden. Ons werd gemaand door te lopen. Naarmate we het grensgebied naderden, nam het aantal soldaten langs de route af. Een andere buurman die wij onderweg ontmoet hadden, vertelde ons dat hij familie in de buurt had wonen en stelde voor dat wij zouden ontsnappen als er geen soldaten meer te zien waren. Dit was onze kans. Moe, koud en verfomfaaid kwamen we bij onze nieuwe verblijfplaats aan waar we hartelijk welkom werden geheten. We kregen hun voorkamer met een paar stoelen en konden onder de tafel slapen. De volgende dag raakte oma erg van streek; ze had vier eieren in haar huis laten liggen. Mijn tante besloot terug te gaan om ze te halen. Onderweg werd zij door soldaten aangehouden en moest ze uitleggen waar ze naartoe ging. Gelukkig lieten ze haar door en keerde ze veilig met de kostbare eieren terug.

We hadden een paar dagen overnacht toen pa besloot dat we naar oma’s huis moesten proberen terug te keren. Met gemengde verwachtingen gingen we op weg. We hadden het geluk geen soldaten tegen te komen. We nestelden ons weer in ons huis en zoals verwacht duurde het niet lang of de Duitsers klopten op onze achterdeur. Ze wilden weten waarom we daar nog woonden. Pa vertelde dat we helemaal naar Kaldenkirchen hadden gelopen en dat er geen treinen waren en daarom besloten hadden terug naar huis te keren. Hun antwoord was dat we rustig konden blijven zitten. En dat deden we dan ook, totdat op 1 maart de geallieerden arriveerden.

Tegen de avond zagen we lichtflitsen in de lucht en we wisten dat het einde van de oorlog voor ons in aantocht was. Iedereen was plotsklaps druk bezig met het verzamelen van wat men dacht in de kelder nodig te hebben aangezien we niet wisten hoelang we ondergronds moesten blijven, of wat ons te wachten stond. Na alle bommen die sinds oktober 1944 op onze stad gevallen waren, verwachtten we dat er weleens bittere strijd geleverd zou kunnen worden. Het was die nacht echter opmerkelijk stil en in de ochtend zagen we de Amerikaanse en Canadese tanks arriveren en voor ons huis halt houden.

Ze gaven ons chocolade, sigaretten en kauwgum. Ik kreeg een sinaasappel van de eerste donkere man die ik ooit in m’n leven had gezien. Iedereen was in een goede bui. Ze vroegen of wij hun hoofdofficier onderdak konden verlenen. Na inspectie vonden ze echter ons huis met slechts drie slaapkamers, geen badkamer en zes mensen niet geschikt. Ze gingen dus weer verder. Later die dag ruimden de soldaten het klooster dat tegenover ons lag en dat door de Duitsers als soort hoofdkwartier gebruikt was.

We zagen veel jonge kindsoldaten met hun handen omhoog richting de stad lopen. Het leken wel schoolkinderen. Het was erg treurig om te zien. Dit beeld is tot nu toe in mijn geheugen gegrift. We zagen verder veel tanks en legervoertuigen. We hoorden echter niet meer het geronk van vliegtuigen die vanaf Fliegerhorst Venlo – het vliegveld aan onze grens – opstegen en landden en ’s nachts over onze stad vlogen, noch hoorden we de bommen om ons heen vallen. De bevrijding was eindelijk gekomen. Omdat we de enigen in de buurt waren, hebben we het niet groots gevierd.

Na een tijdje mochten onze ouders ons huis bezoeken. Het was voor eenieder in de straat nog te gevaarlijk om terug te keren. Op twee grote gaten na die door een granaatinslag veroorzaakt waren, was het huis intact. Al onze bezittingen waren echter verdwenen en de overgebleven meubels waren beschadigd. Het gasfornuis lag ergens in een veldje dichtbij, net als ons serviesgoed en allerlei huisraad. Het speelgoed van mij en mijn broertje was bovendien ook verdwenen. De keldermuren waren met vloerkleden bedekt, die uit naburige huizen gehaald waren. Ons huis en dat van de buren had als medische post gediend.

Al snel na het einde van de oorlog kon men andermans huisraad naar een daarvoor aangewezen plek brengen en kijken of verloren bezittingen daar misschien tussen zaten. Jammer genoeg vonden we niets terug wat we kwijt hadden geraakt.

Dit is een kort verslag van mijn herinneringen en van de dingen die ik hoorde tijdens de laatste, angstaanjagende maanden van de oorlog tot 1 maart 1945.

Geef een reactie