Oorlogsherinneringen deel 5: Sevenum
Over de periode 1939-1945, opgetekend door Constant van Meegeren die bij het begin van de oorlog 17 jaar oud was.
Sevenum 1943
In het begin van maart kwam ik aan in Sevenum. Frans was er al en samen werden wij de ene week ingekwartierd bij Handrie Arts (Verriets Handrie) en de andere week bij Jakob Verrijth( Pulle Kuub). Piet,een ongetrouwde broer van Handrie die bij hem inwoonde had een kippenbedrijf dat bestond uit 10 kippenkooien. Door de overheidsmaatregelen was er maar 1 kooi “bevolkt”met kippen. Frans en ik hadden onze slaapplaats in een van de kooien.
In het begin bleven wij op het terrein van de kippenfarm. Maar aangezien er nergens onraad was te bespeuren, gingen wij al snel op de boerderij helpen. Aardappelen poten, hout hakken, schoffelen en wat al niet. Naar de kerk gingen wij uit veiligheidsoverwegingen op zaterdag.
Dat leven duurde tot mei 1943. De bezetter eiste van de studenten een loyaliteitsverklaring ten opzichte van het Duitse Rijk. Studenten die niet tekenden moesten zich melden voor de Arbeits Einsatz in Duitsland. Aangezien vrijwel niemand dat deed was onderduiken de enige oplossing.
Piet ging met ons naar een dicht bos aan de rand van de Peel. Daar werd van palen stro en asfaltpapier een hutje gebouwd voor 2 personen. Om de andere dag kwam Piet eten en drinkwater brengen. Om de tijd te verdrijven hebben wij voor een boer in de buurt zijn bietenakker onkruidvrij gehouden.Wij lazen bovendien in een verkeerd ingebonden jaargang van de Katholieke Illustratie. Alles zat door elkaar. Wij probeerden een vervolgverhaal te lezen dat getiteld was “niemand speelt klaverenvrouw”. De ontknoping hebben wij nooit kunnen vinden, maar de titel van het verhaal is later in 1945 nog goed van pas gekomen. Na twee maanden in het bos verscheen er op een dag een man die later “Potloods Wullem”bleek te heten. Piet sloeg meteen groot alarm, want Wullem was de enige inwoner van Sevenum die verdacht werd van NSB sympathieën (hij is later door het verzet gelikwideerd).
Zo kwamen wij weer terecht op de boerderij waar het gewone leven weer werd opgevat. In de zomer hebben we flink meegeholpen met het binnenhalen van de oogst en het rapen van aardappelen.
In de winterdag als er buiten weinig te doen was zat men ‘s avonds in de kamer bij elkaar om te kaarten. Bij een van die gelegenheden kwam Piet bij Pulle Kuub langs. Hij vertelde ons dat er in een van de kooien een onderduiker was ondergebracht. Op mijn vraag wat voor soort onderduiker het was (student of militair) zei hij in het dialect: ut is unne joed. En zo kwam “Herman” in ons leven. Hij bleek achteraf Walther Posznansky te heten en kwam uit Berlijn. Hij vertelde ons het verhaal hoe hij ontsnapt was aan een razzia in Amsterdam. In het voorjaar van 1944 is Herman met hulp van een organisatie ontsnapt naar Spanje. Vooraf hadden Frans en ik hem moeten adviseren of hij een pet, een hoed of niets op zijn hoofd moest zetten. Rekening houdend met het feit dat Herman met de trein zou reizen en bovendien een redelijk joods uiterlijk had leek ons een hoed het beste hoofddeksel. En zo geschiedde. Herman is uiteindelijk veilig in Israël aangekomen.