Nu aan het laden
×

Victorie Liedt, wegens het veroveren van de starke Stadt Venloo, door de Prins van Nassouw Zaerbreuk, 1702.

Victorie Liedt, wegens het veroveren van de starke Stadt Venloo, door de Prins van Nassouw Zaerbreuk, 1702.

Victorie Liedt, wegens het veroveren van de starke Stadt Venloo, door de Prins van Nassouw Zaerbreuk, 1702.

Stem: O Hollant schoon gy leeft in Vree.

Wie fnuykt den trotsen Adelaer,
zijn scherp gevlimde schigte,
Het valt voor Lodewijk te swaer,
d’ Haen moet voor d’ Arent swigte,
die grijpt hem by zijn vlerk geswint,
nu stroyt de Pluyme in de wint,
die ’t alles wou Regeren,
Moet nu selfs haseleren.
Bourbon zijn hoogmoet wert gestuyt,
zijn val is nu voor handen
Jtalien Spangien moet hy uyt,
en ook de Nederlanden,
Verlaten moet hy ’t Duytserijck,
Hem baet Gewelt list nog practijk,
kan Hy geen Koopluy vinden,
Die haer aen hem verbinden.
Nu is zijn Koopmanschap gedaen,
van de stede en van sloten,
Elk grijpt hem nu met magte aen,
als Leeuwe onverdrooten,
De Graef Athloon soekt met gewelt,
Boufleer te dwingen uyt het velt,
Prins Walrat van Nassouwe,
Strijt voor ons lant getrouwe.
Hy rukt het Spaanse Gelderlant,
den Fransman uyt zijn Klauwen,
Keysersweert heeft hy overmant,
Venloo gink hy benauwen,
door stadig Schieren Vlam en Vyer
Moesten sy roepen om Quartier,
en aen hem overgeven
Woude zy houde ’t Leven.
Wachtendonk Kerpe Kempe dree,
’t is alles in ons handen,
Strale Masijk en Stokum mee,
nu gaet me weer aanrande,
de Stad Roermond en Stevensweert,
heeft men Verovert metter veert,
Zoo sulle wy de Beeren,
Weer na Parijs doen keere.
Nu mag Lowie den Franse Haen,
zijn doen regt over denken,
Wat yder een heeft uijt gestaen,
die hy gestaag quam krenken,
door list gewelt en snoo pratijk,
maer nu sy hem gesamentlijk,
Braef trekken onder d’ oogen,
Nu vind hy hem bedrogen.
Lowie van Bade heeft Landou,
Met kragte ingenomen,
Wie ziet nu ducke de Anjou,
Oyt weer in Spanjen komen,
ons Vlood is daar gearriveert,
die d’ een Plaets voor den aer verheert,
Om Keysers Zoon verheven,
De Spaanse Kroon te geven.
Den Prins Eugenius als een Helt,
Vendom gink Attaqueren,
dat hy verlate moest het velt,
d’ Anjou gink haseleren,
en liet de Duytse tot een Proy,
Canon Bagagie dat is Moy,
Vaendels Standaren mede,
Lieten sy daer ter Stede.
Zo drayt de weerhaen siet de Kans,
Bourbon in ’t kort verkeeren,
Die de overhant behielt altans,
gy moet nu Rittireren,
Bouflers neemt voor Athloon de Wijck,
Catinat in het Duytserijck,
Vendom krijgt dapper slagen,
Meer als hy kon Verdragen.
Zoo leeren zy het Frans gespuys,
Miseracordie singe,
Roept vry u Zoon Zoons same thuys,
Eer dat zy die bespringen,
Als Villeroy die tot u schant,
Gevange blijft in Hoogduyts Lant,
Wie sou haer Rantsoeneren,
Zy moste daer Cripperen.
U kragt was al te magteloos,
u Rijk kont niet betaele
Gy wort te Oudt te Zwack en Broos,
ider soekt weer te halen,
’t geen hy door u lang heeft gemist,
door u pratijck en argelist,
Weet voor doen en nadencken,
Heeft menig Man doen krenken.

Uit: Triomf van Nederland, of vervolg op het Eerste Tweede en Derde deel van het Geuse Liedboek (1734) Dirk Ravestein

You cannot copy content of this page